Oefenen met zinnen formuleren doet je beter lezen

Dit blogbericht, verzorgd door Paul de Maat van de CED-Groep, is geschreven voor Heel Rotterdam Leest.


Schrijven over wat je leest zorgt ervoor dat je ook een tekst beter begrijpt. Want je moet er opnieuw induiken. Maar schrijven op zich, hoe oefen je dat? Een samenhangende tekst schrijven is geen sine cure. Aan de basis daarvan ligt het formuleren van goedlopende en mooie zinnen, en ook daar doemt die vraag op: hoe oefen je dat?

Toen in september hier een blog verscheen over recent onderzoek naar het leren formuleren van zinnen, moest ik meteen denken aan het boek The Writing Revolution van Judith Hochman. Dit Amerikaanse werk gaat over goed schrijfonderwijs aan leerlingen en legt heel veel nadruk op het leren formuleren van goede zinnen. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat leerlingen daarbij de inhoud van hun zinnen koppelen aan de leerstof. Op deze manier wordt dus ook een link gelegd met wat leerlingen lezen en leren, wat de leerprestaties zal verhogen.

Een voorbeeld van een dergelijke oefening is om leerlingen zinnen te laten aanvullen met een zin die start met een voegwoord. In het bijzonder een zin die begint met want, maar, of dus. Het is natuurlijk al snel duidelijk dat je om deze zin aan te kunnen vullen een goed begrip moet hebben van wat je gelezen hebt. Een voorbeeld is, wanneer leerlingen geleerd hebben over de parlementaire democratie, je ze dan deze zinnen zou kunnen laten aanvullen:

Elke vier jaar wordt een nieuw parlement gekozen, want …

Elke vier jaar wordt een nieuw parlement gekozen, maar …

Elke vier jaar wordt een nieuw parlement gekozen, dus …

Het zal de leerlingen enig denkwerk vergen om een passende aanvulling te kiezen, maar ten eerste is je hersens pijnigen altijd goed om te leren. En ten tweede, ik val in herhaling, baat het de leerlingen als ze opnieuw moeten graven in de tekst met uitleg over de parlementaire democratie. Met dit soort oefeningen worden leerlingen dus beter in (complexe) zinnen formuleren, en in leesvaardigheid.

Een andere oefening is een zin voorzien van een extra zinsdeel om een zelfstandig naamwoord van extra informatie te zien. (Als ik het goed heb heet zoiets een appositie.)

De basiszin is bijvoorbeeld: De Tweede Kamer heeft 150 zetels.

En die kan op de volgende manier uitgebreid worden.

De Tweede Kamer, waarvan de leden rechtstreeks door de burgers worden gekozen, heeft 150 zetels.

De uitdaging is natuurlijk om hem nog verder uit te breiden, bijvoorbeeld als:

De Tweede Kamer, waarvan de leden, die altijd horen bij een politieke partij, rechtstreeks door de burgers worden gekozen, heeft 150 zetels.

Ook om deze zinnen te schrijven zullen leerlingen altijd weer hun geheugen en/of de leerstof moeten raadplegen.

Voordat je leerlingen zelf vraagt deze zinnen te schrijven, geef je hun voorbeelden en doe je voor hoe zo’n zin formuleert. Checken of de zin klopt, kun je bijvoorbeeld doen door leerlingen te laten werken in duo’s: beiden formuleren ze de zin en ze geven elkaar feedback. Judith Hochman gaat in haar boek vanzelfsprekend veel dieper in op hoe je de leerlingen laat oefenen en hoe je hun vorderingen bijhoudt.

Het boek The Writing Revolution bevat een voorwoord (downloadbaar) van Doug Lemov, de auteur van Teach Like A Champion, die er zeer enthousiast over is. Probeer het ook eens, zou ik zeggen. En leuk om The Writing Revolution op Instagram te volgen.

Vorige
Vorige

Doen: hang wekelijks een gedicht aan je lokaaldeur

Volgende
Volgende

Drie jaar langer gratis toegang tot wetenschappelijke literatuur